Ons pensioenvermogen is grofweg gehalveerd de afgelopen decennia

Twintig jaar geleden premieholidays, tien jaar daarna overstappen van vaste rekenrente en nu, na vele jaren herstelpremie bij kwakkelende pensioenfondsen, maximale premies en (dreigende) kortingen moet er een fikse aanpassing komen om pensioenfondsen toekomstbestendig te maken: risico’s moeten niet opspelen zoals dat bij het huidige systeem gebeurt. Maar we hadden toch een systeem waarin risico’s goed waren afgedekt – toch? Na al die jaren maximale premie (met bovendien regelmatig herstelpremie), dreigende kortingen vraagt een mens zich af of die premieholidays met de kennis van nu nog te verdedigen zijn … of zelfs uit te leggen.

Wat bedoel ik? Dat de dekkingsgraden de afgelopen kleine dertig jaar eigenlijk meer dan gehalveerd zijn.

Is het waar? Als we de huidige berekening van de dekkingsgraad toepassen op het verleden met een vaste rekenrente, dan wordt dat duidelijk. Destijds werden aanspraken contant gemaakt met een vaste rekenrente van hooguit 4%. Begin 1990 was de tien-jaars rente op staatsobligaties ongeveer 9%. Bij een looptijd van pakweg twintig jaar kan een ruime verdubbeling van de dekkingraad worden berekend als 9% in plaats van 4% wordt gebruikt. (1,04^20=2,19, 1,09^20=5,6) Dit is voldoende om te stellen dat het inderdaad waar is!

Vaste rekenrente: probleem? Misschien niet als die rente lager is dan de veilige rente (op staatsleningen en dergelijke) die in de markt wordt vastgesteld. Maar het wordt lastig als die marktrente lager wordt. Dan dringt de vraag zich op of er meer rendement mag worden verondersteld dan 100% veilig is. In het eerste decennium van deze eeuw is die vraag met nee beantwoord. Vermoedelijk was de belangrijkste overweging dat een nominale pensioentoezegging een kapitaaldekking moet hebben die zo veilig mogelijk wordt vastgesteld.

Waren die premieholidays en -kortingen misschien van de gekke? Die vraag dringt zich op bij de huidige problemen. Terugkijkend is het lastig dat bij een vaste rekenrente winsten op de obligatiemarkten – door zakkende marktrentes – dekkingsgraden liet oplopen. Maar als de waarde van de verplichtingen met de marktrente wordt vastgesteld loopt een dekkingsgraad juist terug (mits de duration van de verplichtingen langer is dan van de obligatieportefeuille).

Keken we destijds wel door de goede bril naar pensioenfondsen? Met de kennis van nu: nee! Een vaste rekenrente bood echter voordelen. Verwachtingen kunnen veel beter worden waargemaakt als het rendement steeds hoger is dan veiligheidshalve wordt verondersteld. Daar komt bij dat de overheid in die tijd vaak een begerige blik op pensioenfondsen wierp. Een lage dekkingsgraad is dan een defensief oogmaerk! Het ABP is volgens velen daadwerkelijk bestolen door de overheid. De lagere dekkingsgraad door een vaste rekenrente bood enige bescherming tegen een graaiende overheid!

Dan maar een marktrente? Daartoe is besloten: pensioenverplichtingen moeten contant worden gemaakt met een actuele marktrente die voor de looptijd van die verplichting van toepassing is.

Toekomstbestendig? Naar mijn smaak hebben drie grote trends onze pensioensystematiek onderuit gehaald: de rente is vanaf 1990 gezakt van 9% naar 0%; de levensverwachting stijgt (hard de laatste jaren); vergrijzing, denk vooral aan de babyboom die richting pensioen hobbelt. De laatste tijd is vooral de hard gestegen levensverwachting gaan drukken bij het berekenen van dekkingsgraden.

Hogere rekenrente(s): verdedigbaar? Dat is nu het twistpunt: de daadwerkelijke rendementen die worden gemaakt door pensioenfondsen zijn vaak (veel) hoger! Gepensioneerden willen dan ook – mede daarom – een hogere rekenrente: dat leidt tot een hogere dekkingsgraad en bij een dergelijk rooskleurig plaatje kan geïndexeerd worden. Voortdurend dreigt over het hoofd te worden gezien dat het vermogen van een pensioenfonds ook aangetast wordt als mensen langer gaan leven! Jongeren vrezen dat er dan straks te weinig over is. Wat mij betreft is een hogere rekenrente niet te verdedigen.

Dus? Bij een vaste rekenrente lopen dekkingsgraden op als obligatierentes zakken. Bij een marktrente niet! (Mits de looptijd van de verplichtingen hoger is dan die van de vastrentende waarden: dit is veelal het geval.) In de negentiger jaren verslechterden dekkingsgraden van pensioenfondsen als niet een vaste maar de marktrente wordt gebruikt bij de berekening. De bril waardoor de destijds naar pensioenen keken maakte het echter vanzelfsprekend om cadootjes –  zoals premieholidays en gegarandeerde indexaties – uit te delen. Bovendien is het lastig dat de looptijd van pensioenen voor jongeren langer is dan die voor ouderen. Er ligt dan ook een behoorlijk contrast aan belangen ten grondslag aan de rekenrentediscussie. Moeten deze belangen wel samenkomen bij dezelfde pot met geld?

Eindconclusies: Marktrentewaardering is op zich een verbetering. Maar vergrijzing, langer leven en sterk gezakte rentes hebben het systeem uitgehold. Met hoge rentes op staatsleningen en veel jongeren wou het destijds allemaal best wel – nu dus niet meer. Wellicht moeten premiebetalers die opbouwen tot een bepaalde leeftijd – jaar of 45 – niet in dezelfde pot zitten als gepensioneerden. Er kan ook kritisch worden gedacht over aanspraken. Die vergen kapitaal en dus een rekenwijze waarover gediscussieerd kan worden. Is een systeem dat gebaseerd is op aanspraken wel zo goed als perspectieven behoorlijk wankel blijken – denk aan niet verleende indexaties en (dreigende) kortingen en de premie die enorm heeft gefluctueerd? Dat laatste is een mooie opstap tot de gedachte dat mensen die hebben geprofiteerd van lage premies en veel indexaties in de negentiger jaren eigenlijk een geluksgeneratie zijn!

 

 

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*