“Het nut van de man”
… is de titel van een boek waarvan ik net de bespreking las in de nrc (boekenkatern van vandaag vrijdag 30 april). De bespreking suggereert een matig boek. Ik kreeg de indruk dat het onderwerp er eigenlijk gewoon bekaaid vanaf is gekomen. Hier werk ik wat aantekeningen uit die ik maakte tijdens het lezen van de recensie. Het onderwerp leent zich voor veel meer, naar mijn smaak. Ik hoop daar een andere keer aan toe te komen.
‘Nut’ is sowieso onbestaanbaar zonder duiding. Slechts in een narratief met middelen en doelen kan gesproken worden over efficiency en nut. Als iets ergens goed voor is – nut heeft – moet dat kunnen worden uitgelegd. Een grasspriet, bijvoorbeeld, kan nuttig zijn in je achtertuin of op een voetbalveld, blijkend uit het verhaaltje erbij. Maar evolutionair kan slechts beschreven worden wat overleefd, wint, wegdrukt, en welke principes daarmee in verband kunnen worden gebracht. Echter, dat begrip nut kan daarmee slechts in verband worden gebracht in een menselijke hersenpan. Die lange pauwenstaart bijvoorbeeld, kan nuttig worden genoemd want de bezitter mag – zo heb ik begrepen – meer nageslacht verwekken. Dat mechanisme is ontstaan – wederom zo heb ik begrepen – door keuzes van pauwenvrouwtjes. Maar pauwen hebben natuurlijk niet dergelijke overwegingen. (Onlangs las ik, ander voorbeeld, dat bij de narwal die ene idioot lange tand – dat is het namelijk – samenhangt met voortplantingssucces.) Dieren voelen wat en handelen daarna – enneh, is het bij mensen anders? Nut is zo bekeken een mindfuck!
Mannen zijn in alles extremer dan vrouwen – zowel genialer als gekker, samengevat. Zie vorige alinea, de man is er voor de variabiliteit, de vrouw voor de continuïteit. Maar dat mannelijke hangt dan wel weer samen met een mensheid die suïcidaal veel ruimte op de planeet leeft. Natuurlijke expansiedriften die horen bij de rol van de man bij diersoorten hebben bij de mensheid geleid tot een groei die ten koste van de hele planeet gaat: althans, een voor ons, de mensheid, leefbare planeet. Meer vrouwen aan de top is vooral daarom een onvermijdelijke doelstelling.
Typisch iets voor mensen om als vanzelfsprekend de identificatie met je eigen sekse als vanzelfsprekend te hanteren. Echter, bij diersoorten beschouwen we de wisselwerking tussen de seksen als een onderwerp op ‘soort nivo’. Niemand zal bijvoorbeeld vrouwelijke hoefdieren die gedoemd zijn nooit aan de kudde te ontsnappen zielig vinden, of spreken over discriminatie. De kritiek van de seksen op elkaar, hoe man/vrouw verhoudingen zijn geregeld, kan – of moet eigenlijk? – ook zo worden begrepen. En aangezien het gaat om de soort is individueel lijden irrelevant. Strijd zorgt voor relevante selectie en lijdende losers mogen creperen. Up or out lijkt te zijn ingebouwd en dat veel meer mannen dan vrouwen zelfmoord plegen doet me vermoeden dat zelfs dit – de dood of de gladiolen, in de woorden van Gerrie Knetemann – is ingebouwd. Het lijkt erop dat het mannelijke beloningssysteem dwingt tot het streven absolute top aap te worden … en anders hoeft het niet meer? Het glazen plafond kan ineens ook anders verklaard worden: in organisaties bepalen mannen onder elkaar winnaars, daar willen we geen vrouwen bij. De Fokker topman van decennia terug verwoordde het kernartig, over succesvolle carrière makers: je bent succesvol en dan ga je achter de vrouwtjes aan. (Zo staan zijn woorden me bij.) Maar ik weet ook van mannen die al veel te lang maagd zijn (geweest): dat holt uit, van binnen gaan dingen kapot.